Lokale agenda 2030 is geïnspireerd door decennia-oude lokale agenda 21

Deel dit verhaal!

Het 'beperkte succes' van Lokale Agenda 21 was verwoestend voor de lokale Amerikaanse gemeenschappen, maar het was niet de bedoeling dat Lokale Agenda 2030 de supercharged implementatie van Agenda 2030 zou worden.  TN Editor

We horen steeds meer over steden en hun rol in duurzaamheid. Maar hoe kunnen we, temidden van die toenemende discussie, kansen creëren om echt succes voor duurzame ontwikkeling in een stedelijke wereld te garanderen?

In oktober heeft de Habitat III conferentie over verstedelijking resulteerde in de goedkeuring van een 20-jaarstrategie voor duurzame steden. Dat document, de New Urban Agenda, bevordert steden als positieve krachten voor duurzame ontwikkeling. Alleen al deze erkenning vormt een belangrijke paradigmaverschuiving.

Niettemin schiet de nieuwe stedelijke agenda tekort op twee uitdagingen.

Ten eerste slaagt het er niet in voldoende te harmoniseren met de wereldwijde overeenkomsten die in 2015 zijn gesloten, met name de Sustainable Development Goals (SDGs), de Klimaatovereenkomst van Parijs, en de Addis Ababa-actieagenda over financiering voor ontwikkeling. Samen vormen deze overeenkomsten een leidraad voor wereldwijde inspanningen op het gebied van duurzaamheid in de richting van 2030 - wat gezamenlijk bekend staat als Agenda 2030. Deze kloof in de nieuwe stedelijke agenda is problematisch gezien Habitat III werd gezien als een mogelijkheid om de SDGs in steden.

Ten tweede geeft de nieuwe stedelijke agenda geen duidelijke richtlijnen voor de uitvoering van haar eigen doelstellingen.

Deze hiaten laten een gat achter in een kernstrategie voor wereldwijde actie voor duurzame stedelijke ontwikkeling met betrekking tot het kiezen van prioriteiten en het opstellen van overheidsbeleid. Als reactie hierop stellen we een nieuw initiatief voor: Lokale Agenda 2030, geïnspireerd door de decennia oude Lokale Agenda 21.

Vroege poging tot lokalisatie

Lokale agenda 21 was een poging om op lokaal niveau de wereldwijde milieustrategie uit te voeren die voortkwam uit de 1992 "Earth Summit" in Rio. Na de top namen experts en netwerken over de hele wereld deel aan nieuwe campagnes om te informeren, methodologische begeleiding te bieden, peer-to-peer uitwisselingen te creëren en meer. Dit collectieve leerproces was met name van cruciaal belang om de lokale autoriteiten bij het proces te betrekken en een politieke impuls te geven.

In het volgende decennium heeft Local Agenda 21 6,000-initiatieven gestimuleerd om het wereldwijde programma lokaal aan te passen en aan te nemen. Het project bracht milieuvraagstukken op lokaal niveau aan de orde, maar bevorderde ook een alomvattende aanpak van de onderling afhankelijke vraagstukken van duurzame ontwikkeling.

En het was participatief: gestuurd door lokale autoriteiten, lokale agenda 21 was bedoeld om het maatschappelijk middenveld, lokale bedrijven en overheidsfunctionarissen te betrekken en consensus en coalities op te bouwen over regionale prioriteiten. Ten slotte wilde Local Agenda 21 de nadruk leggen op een aantal belangrijke stappen gericht op een effectieve implementatie - diagnose, planning, programmering, budgettering en monitoring.

Het initiatief bleek van cruciaal belang bij het vergroten van het bewustzijn over kwesties van duurzame ontwikkeling, zowel bij de overheid als bij lokale gemeenschappen. Lokaal konden alle belanghebbenden de gelegenheid aangrijpen om deze wereldwijde agenda te benutten om nieuwe zorgen aan te dringen - in dit geval rond het milieu. Het bracht ook het idee op gang om "globaal te denken, lokaal te handelen", en tegelijkertijd het idee op gang te brengen dat lokale autoriteiten belast moeten zijn met de uitvoering van de mondiale agenda.

Helaas was de lokale agenda 21 vaak zwak in uitvoering. Hoewel de raadplegingsfasen doorgaans robuust waren, volgde de implementatie niet noodzakelijk nadat een actieplan was vastgesteld. Dat heeft onvermijdelijk geleid tot zowel frustratie als een beperkt vermogen om op te schalen.

In dit verband kunnen we wijzen op drie problemen die te maken hebben met Lokale Agenda 21. Ten eerste was het initiatief uitsluitend gericht op het milieu, een doorslaggevende prioriteit die geen voorkeur gaf aan intersectorale acties. Ten tweede heeft een gebrek aan nationale steun de implementatiemiddelen van het project beperkt, met name in termen van financiële middelen. En ten derde was de betrokkenheid van externe actoren zoals het lokale maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven vaak beperkt tot raadpleging in plaats van daadwerkelijke deelname aan het besluitvormingsproces.

Beleidslaboratoria

Op basis van deze ervaringen kan een nieuw initiatief - Local Agenda 2030 - nu helpen om de "lokalisatie" van de SDGOvereenkomst van Parijs en Parijs en uitvoering van de nieuwe stedelijke agenda. De sleutel hier zal verder moeten gaan dan de ambitieuze aspecten van deze kaders en in plaats daarvan moeten focussen op specifieke implementatiemechanismen en routekaarten voor actie. Op deze manier zou Local Agenda 2030 het potentieel hebben om zowel een politieke visie op duurzame ontwikkeling als een actiemiddel te verwoorden.

Agenda 2030 heeft een paar voordelen die zijn voorganger niet had. De nieuwe 15-jaarvisie gaat immers verder dan milieuproblemen, namelijk het integreren van sociale, economische en institutionele kwesties die inherent zijn aan duurzame ontwikkeling. Daarom zou de bias die kenmerkend was voor Local Agenda 21 geen probleem zijn.

Lokale agenda 2030 zou gebruik kunnen maken van de 2015-overeenkomsten, met name de SDGs, als politieke ruggengraat om lokale prioriteiten te bepalen. Door dit te doen, zou het de uitdaging om bij te dragen aan het SDGs door lokalisatie met de ambitie om steden centraal te stellen in duurzame ontwikkeling

Hoe kunnen beleidsprioriteiten worden ontworpen via Local Agenda 2030? Deze vraag heeft betrekking op de implementatiemiddelen. De laatste van de SDGDe 17-doelen van s gaan hier direct op in en bieden ideeën over belangrijke drijfveren voor verandering. Vertaald op lokaal niveau, zou dat betekenen dat lokale financiering, technologieën en innovatie voor stadsontwikkeling en gemeentelijke capaciteitsopbouw moeten worden bevorderd. Het zou ook betekenen dat systeemkwesties van de samenhang van het lokale beleid worden aangepakt door middel van strategische planning, partnerschappen met meerdere belanghebbenden en lokaal toezicht.

Door gebruik te maken van de lessen die zijn geleerd onder Lokale Agenda 21, kunnen we drie belangrijke voordelen van een dergelijk dergelijk initiatief identificeren.

Ten eerste biedt Agenda 2030 een aantrekkelijk internationaal perspectief rond duurzame ontwikkeling dat zorgt voor de instroom van politieke leiders, ambtenaren, bedrijven en het maatschappelijk middenveld. Over dit kader hoeft niet verder te worden onderhandeld: het is al door alle leden van de Verenigde Naties aangenomen, de uitvoering ervan is vorig jaar begonnen en zal nu de komende anderhalf decennium richting geven aan wereldwijde en vele nationale inspanningen.

Op deze manier zou de lokale agenda 2030 het podium kunnen vormen voor alle lokale belanghebbenden om actieplannen te verzamelen en uit te werken waarvoor reeds doelstellingen bestaan. Een dergelijk initiatief zou redelijk resistent zijn tegen politieke omzet en klaar zijn om lokale bewustmaking en betrokkenheid te vergemakkelijken - beide specifieke beperkingen van de Lokale Agenda 21.

Ten tweede vormen steden ideale laboratoria om de haalbaarheid van geïntegreerde actie te testen. Het kost tijd en moeite om nationaal beleid uit "silo's" te halen. Op lokaal niveau bieden planning en governance echter meer mogelijkheden om deel te nemen aan geïntegreerde territoriale actie. Lokale autoriteiten zijn de facto beleidsleiders, die de samenwerking kunnen vergemakkelijken. Daarom kunnen steden als micro-incubators fungeren en experimenteren met nieuwe tools en partnerschappen, die op hun beurt kunnen worden gerepliceerd en opgeschaald. Internationaal en nationaal beleid kan een verschil maken door dit soort "labo" -benadering te promoten.

Ten derde is de kwestie van follow-up en evaluatie - hoe we de voortgang van deze doelen kunnen volgen. Dit is met name belangrijk omdat de indicatoren waarmee deze vooruitgang zou moeten worden gemeten bestaan ​​voornamelijk op nationaal niveau. Om te dienen als een hulpmiddel voor het monitoren van lokaal beleid, is een groot deel van de SDGs vereist gelokaliseerde gegevens. Momenteel missen veel steden dergelijke gegevens, vooral waar de verstedelijking informeel is.

Toch kennen we verschillende belangrijke manieren om het beheer van lokale kennis te vergemakkelijken. Technologie kan hierbij helpen - bijvoorbeeld door geografische informatiesystemen of adresseringssoftware. Dat geldt ook voor sociale innovatie - bijvoorbeeld door participatieve opsomming en in kaart brengen.

Maar deze informatie moet nog steeds officieel worden erkend. Dat vereist een verschuiving in de filosofie over follow-up en evaluatie - weg van een focus op top-down expertevaluatie naar een bottom-up aggregatie van lokaal geproduceerde gegevens. En hierin kan Local Agenda 2030 een sleutelrol spelen.

Hoe doen we het?

Om deze beloften na te komen, zou Local Agenda 2030 specifieke institutionele, financiële en personele middelen moeten mobiliseren. En hoewel lokale autoriteiten de sleutel tot dit initiatief zullen zijn, zal de internationale gemeenschap ook een paar initiële stappen moeten nemen ter ondersteuning.

Een belangrijke strategie is het opbouwen van een gemeenschap van belangen, lobbyen en kennis over duurzame stedelijke ontwikkeling. Dit betekent het produceren van methodologische toolkits, peer learning en coördinatiemechanismen, aangepaste indicatoren en criteria door internationale platforms en / of instellingen. Onderwijs zal nodig zijn voor zowel de lokale autoriteiten als het grote publiek. Hierin bestaan ​​al enkele sterke voorbeelden, zoals de 'Toolbox voor het lokaliseren van de SDGs”, Onthuld op Habitat III by UN-Habitat en de wereldwijde Taskforce van lokale en regionale overheden.

Politieke leiders moeten ook de lokale agenda's onderschrijven en kampioen worden voor de lokale uitvoering van de SDGs. Overkoepelende visies moeten worden geïnstitutionaliseerd in gemeentelijke administraties, samen met procedures om ervoor te zorgen dat ze worden toegeëigend en gemainstreamd - processen die duidelijk een buy-in van overheidsfunctionarissen vereisen. Hierin kan de rol van media en academische wereld bij het opbouwen van krachtige verhalen en het structureren van politieke discoursen cruciaal zijn.

Het zal ook belangrijk zijn dat nationale staten een mandaat - en middelen - geven aan subnationale autoriteiten. Dit kan onafhankelijk zijn van gepolitiseerde decentralisatieprocessen, maar nog steeds bijdragen aan de capaciteitsopbouw van de lokale autoriteiten en aan multilevel governance. Oproepen voor projecten, geïnitieerd door nationale overheden of internationale netwerken, kunnen nieuwe lokale initiatieven stimuleren.

Prijzen voor experimenten kunnen belangrijke financiële en technische ondersteuning voor lokale autoriteiten mobiliseren en helpen hun vermogen om beleid voor duurzame ontwikkeling te implementeren, te versterken. De identificatie van best practices in het veld zou ook de lokale agenda 2030 zichtbaar maken - een nuttige trigger die bijvoorbeeld kan komen van filantropische stichtingen.

De stadsrol

Bij Habitat III, burgemeesters plaatsten zichzelf in de voorhoede van duurzame stedelijke ontwikkeling - en waarschuwden dat ze omgevingen nodig hebben om deze rol te kunnen vervullen. Steden lijken steeds meer legitieme en betrokken stakeholders te zijn bij het oplossen van mondiale problemen.

Niettemin, Habitat III heeft de kwestie van de rol en de plaats van burgemeesters in de internationale sfeer niet opgelost. Het wordt steeds duidelijker dat nationale autoriteiten moeten samenwerken met lokale autoriteiten. Lokale Agenda 2030 zou als hefboom en steun kunnen dienen voor deze evolutie.

Expliciet verwijzen naar internationale overeenkomsten is ook strategisch voor lokale autoriteiten. Veel nationale regeringen aarzelen in principe niet om te decentraliseren, maar ze kunnen ervan overtuigd zijn als steden bewijzen dat ze kunnen bijdragen aan nationale strategieën - rond klimaat of duurzame ontwikkeling meer in het algemeen.

Of het nu gaat om nationale regeringen die de experimenten van steden onderschrijven, lokale autoriteiten die hun bekwaamheid bewijzen, of de internationale gemeenschap die richtlijnen verstrekt, het promoten van Lokale Agenda 2030 zou een win-win-win situatie zijn. De internationale gemeenschap zou kennis opdoen uit grondpraktijken, staten zouden lokale bijdragen ontvangen voor hun nationale strategieën en lokale autoriteiten zouden politieke erkenning krijgen.

Deelname en nabijheid van lokale stakeholders zullen waarschijnlijk ook populaire aantrekkingskracht aantrekken, een bijzonder opmerkelijke component van het succes van Local Agenda 21. Tegenwoordig kunnen de stedelijke, klimaat- en duurzame ontwikkelingsgemeenschappen zich richten op het bevorderen van de opkomst van een Lokale Agenda 2030 en toegewijde samenwerking op meerdere niveaus, en zo de weg effenen voor succes in 2030 met de steun van iedereen.

Lees hier het hele verhaal ...

Inschrijven
Melden van
gast

1 Reactie
Oudste
Nieuwste Meest Gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Bruce

“Op deze manier zou Lokale Agenda 2030 de weg kunnen banen voor alle lokale belanghebbenden om actieplannen te verzamelen en eraan te werken waarvoor al doelstellingen bestaan. Zo'n initiatief zou redelijk resistent zijn tegen politiek verloop en klaar zijn om lokale bewustmaking en betrokkenheid te vergemakkelijken. "

Maar er zijn geen globalistische samenzweringen.